Freud bedacht de term ‘penisnijd’ om de reactie van kleine meisjes aan te duiden als zij ontdekken dat kleine jongetjes iets hebben dat zij missen: een penis. Meisjes voelen dan afgunst: ze zijn oneerlijk behandeld. Het ervaren van penisnijd zou volgens Freud allerlei gevolgen hebben voor de psychoseksuele ontwikkeling van meisjes.
De kleine James Boylan voelde zich ook oneerlijk behandeld: hij had een penis en hij wilde die niet. Boylan (1958) voelde zich een meisje. Na meer dan twintig jaar getob besloot hij in therapie te gaan. Hij woonde in New York, een van de centra van de psychoanalyse. Het kostte hem de hele eerste zitting om stotterend op te biechten dat hij ‘gender issues’ had.
Zijn analyticus, die hij aanduidde als ‘Dr. Fernweh’ (we zullen nog zien waarom), begon vragen te stellen over zijn relatie met zijn vader en moeder, en ook of James soms liever wilde zijn zoals zijn zus, een paardenmeisje. Nee, Boylan wilde een eigen leven als vrouw, in plaats van zich ongelukkig te voelen als man – een gevoel dat wel wordt aangeduid als genderdysforie.
Terwijl Boylan hoopte door de therapie verlichting te vinden, wist Dr. Fernweh niet beter te doen dan een bouwwerk van ingewikkelde psychologische speculaties op hem los te laten. Al met al deed de psychoanalyse James meer kwaad dan goed. Toen hij met de behandeling stopte was hij er zo slecht aan toe dat hij zelfs een poging deed een eind aan zijn leven te maken.
Rond de eeuwwisseling ging Boylan in transitie, kreeg een hormoonbehandeling en een operatie, en werd Jennifer. Toen ze Dr. Fernweh een keer op straat tegenkwam wilde ze uitroepen: ‘Dokter, dokter, ik ben het, Jenny Boylan! Ik heb het gedaan! Ik ben gelukkig!’ Maar de dokter herkende zijn voormalige patiënt niet: die was nu immers een vrouw en bovendien twintig jaar ouder geworden.
Jenny was nu wel gelukkig, maar de reacties in haar omgeving waren soms bizar en ontmoedigend. Toen zij zich voorstelde aan een nieuwe collega maakte die zich snel uit de voeten. De verklaring kwam van een andere collega: ‘O, ze is doodsbang voor jou. Ze is een Freudiaan en jij past niet in haar theorie.’
Castratieangst
Voor Freud zou het inderdaad ondenkbaar zijn geweest dat een man verlost zou willen worden van zijn penis. Volgens zijn theorie zou het precies omgekeerd zijn: voor een jongetje of een man zou het idee zijn penis kwijt te raken een bron van grote angst zijn, van ‘castratieangst’. Freud werd in dit idee gesterkt door zijn eerste kinderanalyse, die van ‘kleine Hans’. Hans speelde graag met zijn piemeltje, maar als zijn moeder hem betrapte dreigde ze het te laten afsnijden. Toen hij zijn zusje in bad zag, kreeg hij plastisch in beeld hoe hij er na zo’n castratie uit zou zien.
Terwijl volwassenen het bestaan van twee seksen vanzelfsprekend vinden, is dat voor kleine kinderen niet zo: zij gaan er volgens Freud van uit dat zowel mannen als vrouwen een penis hebben. Bij meisjes groeit die ook nog wel aan, denken zowel jongetjes als meisjes. Als ze doorkrijgen dat dat niet gaat gebeuren, ontstaat bij meisjes penisnijd en bij jongens (opnieuw) castratieangst.
Ik bespaar de lezer nu even de ‘ingewikkelde psychologische speculaties’ à la Dr. Fernweh over castratie- en Oedipuscomplex. Ik wil namelijk de vraag terughalen of het inderdaad niet mogelijk is om de geschiedenis van Jennifer Boylan psychoanalytisch te begrijpen. Konden er volgens Freud tussenvormen en transities bestaan tussen man en vrouw?
Het antwoord is op dat laatste is: ja. Freud was goed op de hoogte van het werk van de seksuologen van zijn tijd. Hij kende bijvoorbeeld het Jahrbuch für sexuelle Zwischenstufen van Magnus Hirschfeld, waarin seksuele tussenvormen uitgebreid gedocumenteerd werden, op basis van observatie, casuïstiek en de toenmalige medische kennis. Ook had Freud van zijn intellectuele vriend Wilhelm Fliess al vóór 1900 het idee overgenomen dat menselijke wezens in principe – of in ieder geval in het begin van hun leven – biseksueel zijn.
Wij gebruiken deze term meestal om aan te duiden dat iemand op zowel mannen als vrouwen valt, in Freudiaanse termen: een biseksuele ‘objectkeuze’ heeft. Hier gaat het echter om het vertonen van kenmerken van beide geslachten in psychologische zin, een ‘non-binaire identiteit’, in hedendaagse termen. Psychologisch gezien is het vrouw-zijn of man-zijn niet gegeven bij de geboorte, aldus Freud. Psychologische vrouwelijke en mannelijke kenmerken ontwikkelen zich gedurende de jeugd, met als startpunt een ‘biseksuele dispositie’.
Sekse en gender
Even een stap opzij: hoe ziet Freud eigenlijk de verhouding tussen biologie en psychologie, als het om dit soort kwesties gaat? In zijn laatste werk, Hoofdlijnen van de psychoanalyse (1938), schrijft hij: de dualiteit der seksen is een biologisch feit. ‘Wij vinden In het zielenleven alleen reflecties van deze grote oppositie’. (SFW10: 485) Het lijkt er dan op alsof volgens Freud dit biologische feit bepalend is voor het psychische leven, maar zo is het niet. Het veroorzaakt ons psychische leven niet, aldus Freud, maar dat psychische leven moet er wel iets mee. De uitkomst daarvan is veel gevarieerder dan de twee psychologische seksen ‘man of vrouw’. Anders gezegd: gevarieerder dan het bestaan van twee genders.
Over die ‘reflecties’ van de biologische seksendualiteit in het psychische leven schrijft Freud: het begrip daarvan wordt bemoeilijkt doordat ‘geen individu zich tot de reactiewijzen van één sekse beperkt, maar altijd een zekere ruimte voor die van de andere sekse laat’. Eerder schreef hij: ‘de observatie van feitelijk bestaande mannelijke en vrouwelijke individuen wijst uit dat noch in biologische noch in psychologische zin zuivere mannelijkheid of vrouwelijkheid wordt aangetroffen. Elk individu vertoont een vermenging van de eigen biologische geslachtskenmerken met biologische trekken van het andere geslacht.’ (SFW4: 95). En zo is het volgens Freud ook psychologisch, maar wat verstaat hij dan onder ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’?
In arren moede sluit Freud zich aan bij wat hij zelf aanduidt als: ‘een evident inadequate empirische en conventionele gelijkstelling’, namelijk: ‘Alles wat sterk en actief is, noemen wij mannelijk, alles wat zwak en passief is vrouwelijk.’ Het principe van psychologische biseksualiteit volgend, schrijft hij dan dat ieder individu ‘een combinatie van activiteit en passiviteit’ is, en dat dat deels onafhankelijk is van het man of vrouw zijn in biologische zin.
Constitutie en dynamische factoren
De meeste mensen worden echter wel hoofdzakelijk man of vrouw, vanuit een volgens Freud biseksuele dispositie. Er vinden dus fundamentele veranderingen plaats, die voortvloeien uit het samenspel tussen het opgroeiende kind en belangrijke personen en gebeurtenissen in zijn of haar omgeving. Dat die omgeving jongetjes in de richting van mannelijkheid duwt en meisjes in de richting van vrouwelijkheid is een ervaringsfeit.
Maar Freud laat de mogelijkheid open dat de uitkomst ergens tussen in ligt. Dat vraagt om een verklaring, maar dat geldt ook voor de ‘normale’ uitkomst. In beide gevallen is sprake van een in elkaar haken van constitutie (biologisch en psychologisch) en ‘dynamische factoren’, dat wil zeggen wat er gebeurt in iemands levensgeschiedenis.
Om hier ordening in te kunnen brengen maakt Freud onderscheid tussen lichamelijke identiteit, psychische identiteit en het type objectkeuze. Een lichamelijk overduidelijke man, met ook een mannelijke manier van doen, kan heel goed homoseksueel zijn. Een andere eveneens lichamelijk typische man, kan in psychisch opzicht vrouwelijke trekken vertonen, maar heteroseksueel zijn. Enzovoort. Er zijn volgens Freud dus veel variaties tussen deze aspecten van seksualiteit en gender mogelijk. In principe zou zijn denkkader dus goede mogelijkheden moeten kunnen bieden voor het begrijpen van zowel trans- als cis-ervaringen en -identiteiten. Zelf liet hij het bij enkele summiere formuleringen, maar hij was daarbij genuanceerder dan de gecanoniseerde – Amerikaanse – weergave van zijn theorie. Zijn visie was ook radicaler dan praktiserende psychoanalytici als Dr. Fernweh, bij wie – toen nog James – Boylan in analyse was. Freud vond in ieder geval dat de tussenliggende vormen en bewegingen tussen man en vrouw (en v.v.) niet gepathologiseerd moesten worden.
Een verklaring voor genderdysforie is bij Freud niet te vinden. Ik ging te rade bij Frans de Waal (2022), Anders. Gender door de ogen van een primatoloog. Die schrijft: ‘We weten niet of het transgender zijn wordt veroorzaakt door genen, hormonen, of ervaringen in de baarmoeder en/of vlak na de geboorte. We weten wel dat het doorgaans vroeg in het leven opkomt en niet kan worden teruggedraaid.’ (66) Genderidentiteit is een hardnekkig gevoel dat van binnen uit komt.
Zoals zo vaak gaat men dan op zoek in de hersenen. Een ‘piepklein gebied in de hersenen’ is bij mannen groter dan bij vrouwen. Hoe zit dat bij transpersonen? Daar spreken hersenonderzoekers elkaar tegen: sommigen zien dat ‘grotere gebied’ van biologische mannen ook bij transmannen, andere onderzoekers constateren dat de hersenen van transpersonen noch mannelijk, noch vrouwelijk zijn, maar ‘anders’.
Ik geef graag het laatste woord aan Jenny Boylan. Vrouwelijk zijn is iets anders dan vrouw zijn, schrijft ze in Cleavage. Men, women and the space between us (2025, 284). Dat verschil kwelde haar toen ze nog een man was. ‘Het is als heimwee hebben naar een plaats waar je nooit geweest bent. En als je eindelijk op die onbekende kust aan land gaat, overvalt je een gevoel van overweldigende dankbaarheid, verlichting en blijdschap. Thuis, denk je dan. Eindelijk ben ik thuis.’ Dat kan Dr. Fernweh in zijn zak steken…
Boylan, J.F. (2024) Penis Envy. In: A. Blauner (Ed.), On the Couch. Writers analyze Sigmund Freud. Princeton: Princeton University Press, pp. 22-37.
Boylan, J.F. (2025) Cleavage. Men, women and the space between us. NY: Celadon Books.
Freud, S. (2006) Sigmund Freud Werken (SFW). Amsterdam: Boom.
Waal, F. de (2022) Anders. Gender door de ogen van een primatoloog. Amsterdam/Antwerpen: Atlas Contact.













.jpg)