Bij het onderzoeken of en hoe het werk van
Freud van betekenis kan zijn voor de psychologie anno nu, is het herlezen daarvan
onvermijdelijk. Dat is geen straf, want Freud schrijft goed en je gaat gemakkelijk
mee in zijn gedachtegang. Maar het is natuurlijk zaak om kritisch te blijven.
Daarom lees ik ook publicaties van Freud-critici. Die zijn er in vele soorten
en maten.
Te midden daarvan valt het boek Freuds vergissing van de Belgische taalfilosoof
Filip Buekens (verbonden aan de universiteiten van Leuven en Tilburg) op, een
kritische studie uit 2006 naar Freuds wetenschappelijke pretenties. Dit boek is
niet het zoveelste specimen van ‘Freud-bashing’. Buekens is ambivalent. Enerzijds
toont hij zich een bewonderaar van Freud, maar dan als bedenker van een
invloedrijk interpretatiekader, niet als wetenschapsbeoefenaar. Anderzijds wil
Buekens in interviews graag op Freud inhakken (zie bijvoorbeeld hier).
Volgens
hem moeten Freuds natuurwetenschappelijke pretenties (zie bericht 1 op deze
blog) niet serieus genomen worden, maar hij ziet Freud ook niet als een echte hermeneuticus.
Dat zou namelijk veronderstellen dat je in je interpretatie ook gebruik maakt
van andere empirische gegevens dan de vrije invallen van de persoon op de divan
– en dat deed Freud volgens Buekens niet. Freud creëerde een
‘betekenismachine’, een geheel van vastleggingen of ‘decreties’ dat illusies
van begrip genereert. Dat is geen hermeneutiek maar een pseudo-hermeneutiek, aldus Buekens.
In plaats van Freud simpelweg voor te stellen
als een bedrieger en kwakzalver, zoals bijvoorbeeld Karel van het Reve en Han Israëls
doen, reconstrueert Buekens nauwgezet hoe Freud in de periode tussen 1896 (Over de etiologie van de hysterie) en
1905 (Drie verhandelingen over de theorie
van de seksualiteit) een theorie ontwierp waarin verdrongen infantiele
seksuele trauma’s aan de oorsprong liggen van neurosen. Anders dan Freud het
voorstelde suggereerde, toetste hij zijn postulaten niet aan observaties, maar
‘[ging] hij de verhalen van patiënten in het licht van het door hem
gepostuleerde fantasma […] interpreteren’ (Buekens, p. 91, cursief in origineel).
Freud creëerde een nieuw genre van processen en gebeurtenissen, onbewust en
daardoor niet empirisch waarneembaar, dat op zijn lezers een enorme aantrekkingskracht
uitoefende. Buekens noemt een dergelijk type ‘vastlegging’ als sociale praktijk
bijzonder belangrijk, maar het is daarmee nog geen wetenschap of zinvolle hermeneutiek.
Het
onbewuste bestaat wel, aldus Buekens, maar alleen omdat Freud het gecreëerd en
vastgelegd heeft; en ‘het onbewuste zal verdwijnen wanneer de relevante
decreten niet meer geaccepteerd worden’ (Buekens, p. 114). Psychoanalytici,
Freud voorop, hebben natuurlijk uit alle macht geprobeerd om dat te voorkomen.
Zij hanteerden daartoe allerlei machtsmiddelen (via de internationale
psychoanalytische organisaties) en maakten gebruik van een variëteit aan
retorische middelen, met als gemeenschappelijke noemer het voorkomen van een
kritische toetsing van psychoanalytische ‘feiten’. Uiteindelijk is de
psychoanalyse volgens Buekens een leer die op autoriteit (namelijk die van Freud) berust, iets wat Jaap Bos al
had laten zien in zijn onderzoek naar de rol van Freud in de psychoanalytische
beweging (Authorized Knowledge, 1997).
Bos nam hierbij een constructivistisch standpunt in: door middel van welke (sociale,
discursieve) praktijken en processen verandert kennis in ‘ware kennis’?
Buekens
daarentegen is wars van constructivisme: objectieve wetenschappelijke kennis
bestaat los van de waarnemer en de sociale context. Vanuit cultuurhistorisch
perspectief is Freuds theorie belangwekkend, wetenschappelijk bezien is zij
niet meer dan een fantasma of een ideologie. Hoewel Buekens een enkele maal
probeert een alternatieve verklaring te geven voor bevindingen van Freud, ga je
je als lezer gaandeweg toch afvragen: wat kan nu het alternatief zijn voor wat
Freud geprobeerd heeft te maken, namelijk een niet-subjectivistische theorie van
de subjectiviteit? Aan het eind van zijn exercitie gekomen schrijft Buekens (p.
206): ‘De les die ik hieruit wil trekken is dat ons psychische leven ons voor
een zeer groot probleem stelt en dat we
over ons bewustzijn nog zeer weinig weten’ (cursief in origineel). Hij had
daaraan kunnen toevoegen dat we over het onbewuste nog veel minder weten, maar
het is hoe dan ook een nogal magere uitkomst.