zondag 27 oktober 2019

De ongemakkelijke verhouding tussen psychoanalyse en psychologie



Op deze blog plaats ik stukken en stukjes over psychoanalyse en psychologie. Beide zijn rond 1900 begonnen, maar hebben een uiteenlopende geschiedenis. Psychologen hebben in de loop van de afgelopen eeuw veel aan Freud ontleend en dat vervolgens weer in de prullenbak gegooid. Psychoanalytici hebben nooit veel van de psychologie moeten hebben, maar zijn wel invloedrijk geworden in de psychiatrie. Ik wil een poging wagen deze geschiedenis van toenadering en vermijding in kaart te brengen vanuit de vraag of de hedendaagse psychologie iets zou kunnen hebben aan een wat preciezere en intensievere kennisname van het werk van Freud.
            In deze eerste blogpost vindt u enkele licht aangepaste fragmenten uit het artikel ‘Permanente kortsluiting’ dat ik in 2007 in De Psycholoog publiceerde naar aanleiding van de verschijning van de nieuwe Nederlandse editie van Freud Werken.

De menswetenschappen (in het bijzonder psychologie en psychiatrie) hebben vanaf hun begin geworsteld met hun plaats in het spectrum van wetenschappen. Sommige psychologen en psychiaters spiegelden zich aan het empirisme van de natuurwetenschappen  (‘meten is weten’), anderen kozen voor een meer geesteswetenschappelijke, interpretatieve aanpak, in de hoop ook de onvoorspelbare kanten van het menselijk doen en laten in kaart te kunnen brengen. Hoewel met de opmars van de (cognitieve) neurowetenschap de slinger overtuigend lijkt door te slaan naar de somatisch-experimentele aanpak - het onderzoek van de psychologische hardware ­- laat de software, de vaak conflictueuze en problematische inhoud van het psychisch leven, zich niet negeren.
            De psychoanalyse en de diverse ‘dieptepsychologieën’ in haar voetspoor hebben geprobeerd hieraan tegemoet te komen. Ze lijken daarmee thuis te horen bij de geesteswetenschappelijke richting. Freud zou het hier beslist mee oneens geweest zijn. Hij was in zijn opleiding tot neuroloog grondig getraind in de natuurwetenschappelijke denkwijze en meende dat ook op het gebied van psychische gebeurtenissen causale relaties konden worden vastgesteld. Zo bouwde hij ook zijn theorie op. In de (klinische) praktijk ging Freud echter interpretatief te werk; hij koos niet, zoals de onderzoekers uit de begintijd van de psychologie, voor de experimentele werkwijze.
            Deze tweeslachtigheid stelde (en stelt) Freuds volgelingen voor een dilemma. Wanneer ze Freuds natuurwetenschappelijke ambities serieus nemen, kunnen ze zich amper verdedigen tegen de beschuldiging dat de psychoanalyse niet ook de natuurwetenschappelijke methode gebruikt. Wanneer ze daarentegen de psychoanalyse opvatten als geesteswetenschap, moeten ze Freuds natuurwetenschappelijke intenties als een ‘maskerade’ opvatten.

Wie iets wil met Freud en de psychologie zit dus in een lastig parket. De complexiteit van het psychisch leven is evident, en wil je daaraan recht doen dan kun je niet met een simplistische theorie volstaan. Met de psychoanalyse zouden we kunnen beschikken over een theorie die althans probéért die complexiteit recht te doen, maar die accepteer je niet omdat ze niet voldoet aan de hedendaagse eisen van toetsbaarheid. Je kunt dan twee dingen doen. Je kunt proberen te psychoanalyse te verbeteren, bijvoorbeeld door haar te koppelen aan inzichten uit de cognitieve neurowetenschap. Of je berust erin dat een belangrijk deel van het psychisch leven niet of slechts in stukken en brokken wetenschappelijk onderzocht kan worden.
            Hoe vervelend het ook is, de hedendaagse psychologie zal niet anders kunnen leveren dan de laatstgenoemde optie. Met de menselijke subjectiviteit houdt men zich in psychologische research slechts schoorvoetend bezig – dat is eigenlijk meer iets voor de klinische praktijk. Die research richt zich op gedrag, en dan vooral op ‘determinanten’ van gedrag. Subjectiviteit wordt daarbij hoogstens getransformeerd tot ‘subjectieve factoren’, en die zijn meestal tamelijk eenduidig geoperationaliseerd. Ambivalenties en innerlijke conflicten kunnen in de therapie wel een plaats hebben, maar voor psychologisch onderzoekers zijn ze lastig. De erkenning in de hedendaagse psychologie dat delen van het gedrag onbewust verlopen en dat sommige determinanten hun invloed onbewust uitoefenen, kan alleen slecht geïnformeerde lezers doen besluiten dat er een toenadering is tussen psychologie en psychoanalyse: met het onbewuste uit de psychoanalyse hebben deze recente psychologische inzichten niet veel meer gemeen dan de naam. Daarover meer in een volgend bericht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Bedreef Freud wetenschap?

Bedreef Freud wetenschap of was hij op zijn best een creatieve denker – en op zijn slechtst een onbetrouwbare fantast? Over deze vragen word...