Op
deze blog plaats ik stukken en stukjes over psychoanalyse en psychologie. Beide
zijn rond 1900 begonnen, maar hebben een uiteenlopende geschiedenis.
Psychologen hebben in de loop van de afgelopen eeuw veel aan Freud ontleend en
dat vervolgens weer in de prullenbak gegooid. Psychoanalytici hebben nooit veel
van de psychologie moeten hebben, maar zijn wel invloedrijk geworden in de
psychiatrie. Ik wil een poging wagen deze geschiedenis van toenadering en
vermijding in kaart te brengen vanuit de vraag of de hedendaagse psychologie
iets zou kunnen hebben aan een wat preciezere en intensievere kennisname van
het werk van Freud.
In deze eerste blogpost vindt u enkele licht aangepaste fragmenten uit het artikel ‘Permanente kortsluiting’ dat ik in 2007 in De Psycholoog publiceerde naar aanleiding van de verschijning van de nieuwe Nederlandse editie van Freud Werken.
In deze eerste blogpost vindt u enkele licht aangepaste fragmenten uit het artikel ‘Permanente kortsluiting’ dat ik in 2007 in De Psycholoog publiceerde naar aanleiding van de verschijning van de nieuwe Nederlandse editie van Freud Werken.
De
menswetenschappen (in het bijzonder psychologie en psychiatrie) hebben vanaf
hun begin geworsteld met hun plaats in het spectrum van wetenschappen. Sommige
psychologen en psychiaters spiegelden zich aan het empirisme van de
natuurwetenschappen (‘meten is weten’),
anderen kozen voor een meer geesteswetenschappelijke, interpretatieve aanpak,
in de hoop ook de onvoorspelbare kanten van het menselijk doen en laten in
kaart te kunnen brengen. Hoewel met de opmars van de (cognitieve)
neurowetenschap de slinger overtuigend lijkt door te slaan naar de
somatisch-experimentele aanpak - het onderzoek van de psychologische hardware - laat de software, de vaak conflictueuze en problematische inhoud van het
psychisch leven, zich niet negeren.
De psychoanalyse en de diverse
‘dieptepsychologieën’ in haar voetspoor hebben geprobeerd hieraan tegemoet te
komen. Ze lijken daarmee thuis te horen bij de geesteswetenschappelijke
richting. Freud zou het hier beslist mee oneens geweest zijn. Hij was in zijn
opleiding tot neuroloog grondig getraind in de natuurwetenschappelijke
denkwijze en meende dat ook op het gebied van psychische gebeurtenissen causale
relaties konden worden vastgesteld. Zo bouwde hij ook zijn theorie op. In de
(klinische) praktijk ging Freud echter interpretatief te werk; hij koos niet,
zoals de onderzoekers uit de begintijd van de psychologie, voor de
experimentele werkwijze.
Deze tweeslachtigheid stelde (en
stelt) Freuds volgelingen voor een dilemma. Wanneer ze Freuds
natuurwetenschappelijke ambities serieus nemen, kunnen ze zich amper verdedigen
tegen de beschuldiging dat de psychoanalyse niet ook de natuurwetenschappelijke
methode gebruikt. Wanneer ze daarentegen de psychoanalyse opvatten als
geesteswetenschap, moeten ze Freuds natuurwetenschappelijke intenties als een
‘maskerade’ opvatten.
Wie
iets wil met Freud en de psychologie zit dus in een lastig parket. De
complexiteit van het psychisch leven is evident, en wil je daaraan recht doen
dan kun je niet met een simplistische theorie volstaan. Met de psychoanalyse
zouden we kunnen beschikken over een theorie die althans probéért die
complexiteit recht te doen, maar die accepteer je niet omdat ze niet voldoet
aan de hedendaagse eisen van toetsbaarheid. Je kunt dan twee dingen doen. Je
kunt proberen te psychoanalyse te verbeteren, bijvoorbeeld door haar te
koppelen aan inzichten uit de cognitieve neurowetenschap. Of je berust erin dat
een belangrijk deel van het psychisch leven niet of slechts in stukken en
brokken wetenschappelijk onderzocht kan worden.
Hoe vervelend het ook is, de
hedendaagse psychologie zal niet anders kunnen leveren dan de laatstgenoemde
optie. Met de menselijke subjectiviteit houdt men zich in psychologische research slechts schoorvoetend bezig –
dat is eigenlijk meer iets voor de klinische praktijk. Die research richt zich op gedrag, en dan vooral op ‘determinanten’ van
gedrag. Subjectiviteit wordt daarbij hoogstens getransformeerd tot ‘subjectieve
factoren’, en die zijn meestal tamelijk eenduidig geoperationaliseerd.
Ambivalenties en innerlijke conflicten kunnen in de therapie wel een plaats
hebben, maar voor psychologisch onderzoekers zijn ze lastig. De erkenning in de
hedendaagse psychologie dat delen van het gedrag onbewust verlopen en dat
sommige determinanten hun invloed onbewust uitoefenen, kan alleen slecht
geïnformeerde lezers doen besluiten dat er een toenadering is tussen
psychologie en psychoanalyse: met het onbewuste uit de psychoanalyse hebben
deze recente psychologische inzichten niet veel meer gemeen dan de naam.
Daarover meer in een volgend bericht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten