Dertig jaar geleden publiceerde
de Engelse psycholoog Barry Richards het boek Images of Freud. Cultural
responses to psychoanalysis. Ik besprak het boek voor het tijdschrift Psychologie en Maatschappij (nr. 14,
1990), en was er enthousiast over.
Richards probeerde het Freudiaanse erfgoed te verdedigen tegenover auteurs die
Freud zaken in de schoenen schoven die hij nooit gezegd had of een foutieve verkeerde
interpretatie gaven van wat hij wél geschreven had.
Vooral
in Amerikaanse psychologieleerboeken, zoals het veel gebruikte Introduction to Psychology van Hilgard,
Atkinson en anderen, werden begrippen van Freud zoals projectie en het Ik (Ego)
totaal verkeerd weergegeven, alsof de auteurs nooit een letter van Freud
gelezen hadden. De psychoanalyse werd er een soort utilitarisme. Mensen leven
volgens een kosten-batenanalyse. Het menselijk gedrag wordt door (seksuele)
lust gedreven (de biologische driftimpulsen uit het Es). In de loop van de
psychische ontwikkeling worden deze impulsen in toenemende mate ingeperkt door
maatschappelijke eisen (geïnternaliseerd in het Boven‑Ik). Het Ik speelt volgens
de Amerikaanse egopsychologie de rol van bemiddelaar tussen beide, van
‘aanpassingsorgaan’. Dat laatste is kletskoek, want het concept ‘aanpassing’ is
geen onderdeel van de Freudiaanse theorie, sterker nog: het woord komt in zijn
werk niet eens voor!
De vertegenwoordigers van de humanistic psychology (bijvoorbeeld Maslow), namen deze dominante interpretatie over en plaatsten de psychoanalyse in één hokje met het behaviorisme. Filosofisch bezien zijn ze volgens deze visie beide deterministisch: gedrag wordt bepaald door biologische driften waar mensen zelf geen greep op hebben. De humanistisch psychologen benadrukten daarentegen het inherente groeipotentieel van mensen, waarmee ze biologische beperkingen kunnen overwinnen en hun ‘authentieke zelf’ herontdekken.
De psychoanalyse heeft volgens Richards een heel andere boodschap: het menselijk leven is een tragedie. Vanaf de vroege kindertijd wordt het leven gekleurd door desillusies en angsten, en daarmee moet je leren leven. Let wel: je mag en moet proberen je lot te verbeteren, maar koesteer niet de illusie dat je daarmee het fundamentele tekort van de condition humaine kan opheffen.
De vertegenwoordigers van de humanistic psychology (bijvoorbeeld Maslow), namen deze dominante interpretatie over en plaatsten de psychoanalyse in één hokje met het behaviorisme. Filosofisch bezien zijn ze volgens deze visie beide deterministisch: gedrag wordt bepaald door biologische driften waar mensen zelf geen greep op hebben. De humanistisch psychologen benadrukten daarentegen het inherente groeipotentieel van mensen, waarmee ze biologische beperkingen kunnen overwinnen en hun ‘authentieke zelf’ herontdekken.
De psychoanalyse heeft volgens Richards een heel andere boodschap: het menselijk leven is een tragedie. Vanaf de vroege kindertijd wordt het leven gekleurd door desillusies en angsten, en daarmee moet je leren leven. Let wel: je mag en moet proberen je lot te verbeteren, maar koesteer niet de illusie dat je daarmee het fundamentele tekort van de condition humaine kan opheffen.
Deze visie van Freud op het menselijk bestaan werd in de
receptie van zijn ideeën in de psychologie, en in de intellectuele wereld in
het algemeen, genegeerd, gebagatelliseerd of fel bekritiseerd, aldus Richards. Behalve
de academische psychologie en de humanistische psychologie, neemt hij ook de
radicaal‑linkse stromingen (freudomarxisme, feminisme) op de korrel; ook die
geven volgens hem de psychoanalyse selectief en simplistisch weer.
De psychoanalyse werd vanaf de jaren twintig populair als middel tot cultuuranalyse ten tijde van het ontstaan van de moderne massamaatschappij. In de metropolen van het Westen raakten het leven en de ervaringen van de individuen sterk gefragmentariseerd. Met het ontstaan van de consumptie‑ en verzorgingsmaatschappij zou een ‘narcistische’ persoonlijkheid zijn ontstaan, die zich kenmerkt door almachtsfantasieën en een overheersend verlangen naar een imaginaire versmelting met het Ik‑ideaal. Freuds werk zou dan het uitgangspunt bieden voor een cultuurkritiek die als wapen kon dienen tegen het consumptiekapitalisme.
De psychoanalyse werd vanaf de jaren twintig populair als middel tot cultuuranalyse ten tijde van het ontstaan van de moderne massamaatschappij. In de metropolen van het Westen raakten het leven en de ervaringen van de individuen sterk gefragmentariseerd. Met het ontstaan van de consumptie‑ en verzorgingsmaatschappij zou een ‘narcistische’ persoonlijkheid zijn ontstaan, die zich kenmerkt door almachtsfantasieën en een overheersend verlangen naar een imaginaire versmelting met het Ik‑ideaal. Freuds werk zou dan het uitgangspunt bieden voor een cultuurkritiek die als wapen kon dienen tegen het consumptiekapitalisme.
Richards
heeft in Images of Freud weinig op
met ideeën over zelfactualisatie en omverwerping van repressieve structuren als
de weg tot het geluk. Hij beschouwt, net als Freud, het
idee van het autonome subject als een illusie: ‘The
most basic, persistent illusion is that other people do not exist, and that the
individual can omnipotently avoid the pains of life which flow inevitably from
our investments in and conflicts with other people, and from our biological
vulnerability. To endure life is to endure the existence of others ‑ which is also
to endure oneself as a separate, conflicted individual.’ (p.45)
Dat schreef Richards in 1989. Van de humanistische psychologie en het freudomarxisme hoor je weinig meer, maar in de cultuurwetenschappen is Freud nog onverminderd populair. Speelt Freud nog een rol in de academische psychologie en hoe wordt hij daar weergegeven? Dat is een vraag voor nader onderzoek…
Dat schreef Richards in 1989. Van de humanistische psychologie en het freudomarxisme hoor je weinig meer, maar in de cultuurwetenschappen is Freud nog onverminderd populair. Speelt Freud nog een rol in de academische psychologie en hoe wordt hij daar weergegeven? Dat is een vraag voor nader onderzoek…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten